TWEEDE VOORDRACHT Dornach, 30 december 1922
Noot: Ook hier geldt de Aantekening van de Hogeschool die voorafgaand aan de eerste voordracht werd geplaatst.
Hier op deze plaats heb ik dikwijls gezegd hoe in oudere tijden
van menselijke ontwikkeling een harmonische eenheid wetenschap, kunst en
godsdienst omvat. Wie op de een of andere manier kennis kan verschaffen van de
aard van de oudere mysteriën, weet dat binnen deze mysteriën kennis werd
gezocht als een openbaring van het geestelijke in beeldvorm op de manier waarop
het in oudere tijden werd gezocht. Deze
weg kan niet meer de onze zijn, maar in onze tijd moeten wij opnieuw voortgaan
tot de kennis van het geestelijk wezen van de wereld.
Alle oudere
wereldbeelden zijn gebaseerd op een beeldende kennis van het geestelijke. Maar deze kennis van het geestelijke leefde
direct op zo'n manier dat zij niet louter in woorden werd overgebracht, maar
door middel van die middelen die geleidelijk onze kunstmiddelen zijn geworden:
de lichamelijke picturale voorstelling in de beeldende kunsten, de voorstelling
door klank en woord in de muzikale en verbale kunsten. Maar uit dit tweede
stadium kwam het derde stadium, de religieus-cultische openbaring van het wezen
der wereld, waardoor de gehele mens zich verheven voelde tot het
goddelijk-geestelijke wereldbeginsel, niet slechts op een gedachte-achtige
wijze, noch slechts op een gevoelsmatige wijze, zoals door de kunst, maar op
een zodanige wijze dat gedachten en gevoelens en ook de innerlijkste impuls van
de wil zich aan dit goddelijk-geestelijke overgaven. En datgene waardoor de uiterlijke daden van
de wil van de mens vergeestelijkt moesten worden, waren de offerdaden, de
cultische daden. Men voelde de levende
eenheid in de wetenschap, zoals men zich die toen voorstelde, in de kunst, in
de godsdienst.
Het ideaal van
het hedendaagse geestes- en cultuurleven moet gericht zijn op het verwerven van
een kennis die kan verwezenlijken wat Goethe reeds vermoedde: dat zij zich
verheft tot kunst - niet tot symbolische of allegorische kunst, maar tot echte
kunst, tot scheppen en vormen in klank, in woorden - maar dat zij zich ook
verdiept tot directe religieuze ervaring.
Alleen wie de antroposofische geesteswetenschap zo vat, dat hij deze
impuls erin ziet, vat haar in haar ware essentie. Het spreekt vanzelf dat de mensheid in haar
geestelijke ontwikkeling verschillende stappen zal moeten zetten om de
verwezenlijking van een dergelijk ideaal te bereiken. Maar in de geduldige overgave aan deze
stappen ligt datgene, waaraan de antroposofische beweging bij voorkeur moet
werken.
Nu zou ik in het kader van de hier te houden antroposofische
voordrachten vanuit een speciaal gezichtspunt juist over deze nu
gekarakteriseerde impuls van de antroposofische beweging willen spreken. Wanneer ik klaar ben met mijn opmerkingen,
zult u misschien inzien wat eigenlijk de diepere oorzaak is van deze
uiteenzettingen. En ik zou vooraf willen
opmerken dat de antroposofische beweging tegenwoordig allang niet meer
samenvalt met de Antroposofische Vereniging, maar dat de Antroposofische
Vereniging, wil zij haar essentie waarmaken, inderdaad de impuls van de
antroposofische beweging ten volle moet dragen.
De antroposofische beweging heeft in bredere kringen dan alleen de
Antroposofische Vereniging voet aan de grond gekregen. Dit heeft het noodzakelijk gemaakt, dat in de
laatste tijd de werkwijze van de antroposofische beweging enigszins anders moet
zijn dan die, waarin de antroposofische beweging in wezen in de Antroposofische
Vereniging werd besloten. Maar de
Antroposofische Vereniging kan haar essentie alleen vervullen als zij zich als
de kern van de antroposofische beweging voelt.
Nu moet ik, om
niet alleen theoretisch maar ook reëel begrijpelijk te zijn, in verband met wat
ik zojuist heb gezegd, iets vertellen van wat er de laatste tijd is gebeurd met
betrekking tot een andere beweging dan de antroposofische, want als ik dat niet
zou doen, zouden er gemakkelijk misverstanden kunnen ontstaan. Daarom wil ik vandaag episodisch vertellen in
welke vorm een religieus-cultische beweging is ontstaan, die echter veel met de
antroposofische beweging te maken heeft, maar er niet mee verward mag worden:
de religieus-cultische beweging die zich 'Beweging voor Religieuze Vernieuwing'
noemt, voor de vernieuwing van het christendom. De positie van deze beweging
ten opzichte van de antroposofische beweging zal begrijpelijk worden als we, om
tot dit inzicht te komen, beginnen met de vormen waarin deze beweging voor
religieuze vernieuwing zich heeft ontwikkeld.
Enige tijd
geleden kwam een klein aantal enthousiaste jonge theologen bij mij,
christelijke theologen die op het punt stonden hun theologische studies af te
ronden om praktisch pastoraal werk te gaan doen. Ze kwamen naar me toe en
vertelden me zoiets als dit: Wie vandaag
met een oprecht toegewijd christelijk hart als student de theologie aanvaardt
die hem door de universiteit wordt aangeboden, voelt zich ten slotte alsof hij
geen vaste grond onder de voeten heeft voor zijn verwachte praktische pastorale
arbeid. De theologisch-religieuze beweging heeft geleidelijk vormen aangenomen
die haar niet in staat stellen in haar pastorale werk werkelijk datgene te
gieten wat uit het Mysterie van Golgotha moet voortkomen, wat moet voortkomen
uit het bewustzijn dat door het Mysterie van Golgotha het Christuswezen, dat
voorheen in geestelijke werelden vertoefde, zich met het menselijk aardse leven
heeft verenigd en in het menselijk aardse leven blijft werken. Mij werd verteld dat in de zielen van degenen
die kwamen, het gevoel leefde dat een vernieuwing van de hele theologische
impuls en van de hele religieuze impuls noodzakelijk was, wilde men het
christendom levend houden, wilde men het christendom zo bewaren dat het ook de
werkelijk levende kracht kon zijn voor ons hele geestelijke leven. En het is
duidelijk dat de religieuze impuls pas zijn ware betekenis heeft, wanneer zij
de mens zo diep in zijn wezen grijpt, dat zij al het andere, dat de mens uit
zijn denken, voelen en willen voortbrengt, doortrekt.
Tegen degenen die
bij mij kwamen om hen te helpen bij datgene waarnaar zij streefden en dat zij
elders niet konden vinden dan waar de antroposofische geesteswetenschap tegenwoordig
haar intrede doet, merkte ik voor het eerst op dat het nodig was om niet vanuit
een of ander individueel enthousiasme te werken, maar dat het belangrijk was om
als het ware datgene bijeen te brengen wat een soortgelijk streven is, ook al
is het min of meer onbewust aanwezig, in bredere kringen.
Ik heb deze
persoonlijkheden gezegd dat hun streven natuurlijk niet op zichzelf stond, maar
dat zij misschien intenser voelden dan sommige anderen, maar niettemin alleen
datgene in hun hart voelden wat talrijke mensen van deze tijd voelen, maar dat,
als het om religieuze vernieuwing gaat, men eerst moet uitgaan van de brede
basis waarbinnen zich een groter aantal mensen bevindt, uit wier hart het
streven naar religieuze vernieuwing opborrelt.
Na enige tijd
kwamen de persoonlijkheden in kwestie weer naar me toe. Zij hadden als
gerechtvaardigd aanvaard wat ik hen had verteld, en toen merkten zij op dat zij
reeds gezelschap hadden gekregen van een groter aantal jongere theologen die
zich uit onvrede met het huidige theologisch-religieuze universitaire streven
in dezelfde positie bevonden, om over te gaan naar het parochieambt, dat wil
zeggen naar de praktische zielzorg, en dat er uitzicht was op een verbreding
van de kring. Ik zei: Het is duidelijk dat het niet alleen van belang is dat er
een aantal predikanten en pastors zijn, en dat niet alleen diegenen tot de
religieuze vernieuwing worden aangetrokken die moeten onderwijzen en pastorale
zorg moeten beoefenen, maar vooral diegenen die vandaag in groten getale
aanwezig zijn met het karakter van de zuiver toegewijde biechtvader; dat men zich ervan bewust moet zijn dat er
vandaag de dag tal van mensen in de wereld leven die - min of meer dof - in hun
geest een sterk religieus instinct hebben, en wel een specifiek
christelijk-religieus instinct, maar dat dit christelijk-religieuze instinct
niet bevredigd kan worden door datgene wat vandaag de dag, volgens de
ontwikkeling die het theologisch-religieuze zojuist heeft doorgemaakt, in het
leven is geroepen.
Ik heb erop
gewezen, dat er delen van de bevolking zijn, die niet tot de antroposofische
beweging behoren en die geen uitweg kunnen vinden uit de toestand van hun ziel
en hart tegenover de antroposofische beweging.
Ik heb ook opgemerkt dat het voor de antroposofische beweging allereerst
noodzakelijk was om helder en duidelijk te zien dat wij in een tijd leven
waarin, eenvoudig door de ontwikkeling van de wereld, een som van geestelijke
waarheden, waarheden over een werkelijk geestelijke wereld-inhoud, door mensen
gevonden kan worden als zij geestesonderzoeker worden - als zij geestes-onderzoeker
willen worden; dat, indien zij echter
geen geestesonderzoekers wensen te worden, maar streven naar de waarheid zoals
die vandaag de dag aan de mens geopenbaard moet worden, indien hij zich bewust
is van zijn menselijke waardigheid, deze door geestesonderzoekers gevonden
waarheden door zulke mensen met het gewone gezonde, maar gewoon echt gezonde,
gezond verstand begrepen kunnen worden.
Ik heb opgemerkt
dat de antroposofische beweging berust op het feit dat wie de weg naar de
antroposofische beweging vindt, in de eerste plaats weet dat het er in de
eerste plaats om gaat dat de geestelijke waarheden die nu voor de mensheid
toegankelijk zijn, als kennis in de harten en zielen worden opgenomen. Waar het in wezen om gaat, is dat deze
inzichten eerst moeten doordringen tot het geestelijk leven van de mens. Het doet er natuurlijk niet toe hoe goed men
binnen de antroposofische beweging thuis is in deze of gene wetenschappelijke
discipline. Men kan in de antroposofische beweging staan zonder
wetenschappelijke drang of wetenschappelijke houding, want, zoals gezegd, voor
het gezonde verstand van de mens zijn de antroposofische waarheden volkomen
begrijpelijk, als deze zich maar niet laat vertroebelen door vooroordelen. En ik merkte op: als vandaag de dag een
voldoende groot aantal mensen uit hart en ziel de weg naar de antroposofische
beweging zou vinden, dan zou uit de antroposofische beweging met
antroposofische kennis langzamerhand alles voortkomen wat voor de religieuze
doelen en religieuze idealen noodzakelijk is.
Maar er zijn heel
veel mensen die de aangeduide drang en drive naar een religieuze vernieuwing
hebben, vooral naar een christelijk-religieuze vernieuwing, en die, gewoon
omdat ze in bepaalde culturele contexten gevangen zitten, de weg naar de
antroposofische beweging niet kunnen vinden.
Voor deze mensen is het vandaag de dag noodzakelijk een geschikte weg te
vinden naar het geestesleven van de hedendaagse mensheid.
Ik heb opgemerkt, dat het een kwestie van gemeenschapsvorming is, dat wat door de antroposofie moet worden bereikt, eerst in het individu kan worden bereikt, maar dat uit dit besef, dat op individuele wijze ontstaat, het sociale werk, het ethisch-religieuze sociale werk, dat de toekomst van de mensheid nodig heeft, geheel uit innerlijke noodzaak moet volgen.
Daarom is het
belangrijk iets te geven aan die mensen die in eerste instantie - we moeten de
historisch gegeven noodzaak voor ogen houden - niet in staat zijn om direct
naar de antroposofische beweging te gaan.
Voor hen moet de spirituele weg, die past bij de menselijke ontwikkeling
van vandaag, worden gezocht in gemeenschapsonderwijs in hartelijke, geestelijke
en spirituele samenwerking. Wat ik toen tot deze zoekende persoonlijkheden te
zeggen had, gebaseerd op de noodzakelijkheden van onze menselijke ontwikkeling,
kan dus in de volgende woorden worden samengevat: Het is noodzakelijk voor de
ontwikkeling van de mensheid in deze tijd, dat de antroposofische beweging
steeds meer groeit, uit haar eigen voorwaarden groeit, en in deze groei uit
haar eigen voorwaarden, die er vooral in bestaan, dat die geestelijke
waarheden, die ons eenvoudig uit de geestelijke wereld willen bereiken, eerst
rechtstreeks in de harten moeten doordringen, opdat de mensen door deze
geestelijke waarheden sterker worden, niet wordt gestoord. Dan zullen zij de weg vinden die artistiek
zal zijn enerzijds en religieus-ethisch-sociaal anderzijds. De antroposofische beweging volgt deze weg al
sinds haar ontstaan. Voor deze
antroposofische beweging is, als alleen deze weg goed wordt begrepen, geen
andere nodig.
De noodzaak van
een andere weg ontstaat voor die mensen, die deze weg niet direct kunnen gaan,
die een andere weg moeten gaan door gemeenschapsvorming, door samen te werken
binnen de gemeenschap, wat hen, zou ik willen zeggen, pas later samenbrengt met
de antroposofische weg. Zodat het
perspectief werd geopend voor twee bewegingen om naast elkaar te gaan: De antroposofische beweging, die haar
werkelijke doelen pas zal bereiken, wanneer zij werkelijk datgene, wat
oorspronkelijk in haar lag, op zinvolle en krachtige wijze nastreeft en zich
daarbij niet laat afleiden door bijzondere werkterreinen, die zich in haar loop
moeten openen. Zelfs het wetenschappelijke werkterrein bijvoorbeeld mag de
impuls van de algemene antroposofische beweging niet doorkruisen. Het moet duidelijk zijn, dat het de
antroposofische impuls is die de antroposofische beweging vormt, en dat, als in
de laatste tijd binnen de antroposofische beweging deze en gene
wetenschapsgebieden zijn ontstaan, het absoluut noodzakelijk is, dat de kracht
en de energie van de algemene antroposofische impuls daardoor niet worden
verzwakt. De antroposofische impuls mag niet zodanig in het denken en de
verbeelding van de afzonderlijke wetenschapsgebieden worden getrokken, dat
zoveel van de huidige wetenschappelijke activiteit, die door de antroposofische
impuls verlevendigd zou moeten worden, weer gaat schuren, dat de antroposofie
chemisch wordt zoals de scheikunde nu is, fysisch zoals de natuurkunde nu is,
biologisch zoals de biologie nu is. Dat mag helemaal niet gebeuren. Dat zou de kern raken van de antroposofische
beweging. Het gaat erom dat de antroposofische beweging haar geestelijke
zuiverheid, maar ook haar geestelijke energie behoudt. Daartoe moet zij het
wezen van de antroposofische spiritualiteit belichamen, zij moet daarin leven
en weven, zij moet alles doen wat uit de geestelijke openbaringen van het heden
ook moet doordringen, bijvoorbeeld in het wetenschappelijke leven.
Daarnaast, dacht
ik toen, zou zo'n beweging voor religieuze vernieuwing kunnen gaan, die
natuurlijk geen betekenis heeft voor hen die de weg naar de antroposofie
vinden, maar wel voor hen die haar in eerste instantie niet kunnen vinden. En
aangezien deze talrijk zijn, is een dergelijke beweging natuurlijk niet alleen
gerechtvaardigd, maar ook noodzakelijk.
Dus, erop
rekenend dat de antroposofische beweging blijft wat zij was en wat zij zou
moeten zijn, heb ik, onafhankelijk van alle antroposofische bewegingen, aan een
aantal persoonlijkheden die zich op eigen initiatief, niet op mijn initiatief,
wilden inzetten voor de beweging voor religieuze vernieuwing, gegeven wat ik
kon geven met betrekking tot de inhoud van wat een toekomstige theologie nodig
heeft: de inhoud ook van het cultische, wat zo'n nieuwe gemeenschapsvorming
nodig heeft.
Wat gegeven is,
is door mij zo gegeven, dat ik als mens aan andere mensen heb gegeven wat ik
hun kon geven vanuit de voorwaarden van de geestelijke kennis van het heden.
Wat ik deze persoonlijkheden heb gegeven, heeft niets te maken met de
antroposofische beweging. Ik heb het hun
als privépersoon gegeven, en wel zo, dat ik met de nodige stelligheid heb
benadrukt, dat de antroposofische beweging niets met deze religieuze
vernieuwingsbeweging te maken mag hebben; maar dat ik vooral niet de stichter
van deze religieuze vernieuwingsbeweging ben; Ik heb de nodige adviezen gegeven
aan individuele persoonlijkheden die uit eigen beweging deze beweging voor
religieuze vernieuwing wilden oprichten, adviezen die echter geschikt waren
voor de legitieme viering van een geldige en geestelijk krachtige cultus, vervuld
van spirituele essentie, met gebruikmaking van de krachten van de geestelijke
wereld. Bij het geven van deze raad heb ik zelf nooit een daad van aanbidding
verricht, maar alleen aan hen die daarin wensten te groeien, stap voor stap
laten zien hoe zo'n daad van aanbidding moet worden verricht. Dat was nodig. En vandaag is het ook nodig
dat dit binnen de Antroposofische Vereniging juist wordt begrepen.
De beweging werd
dus onafhankelijk van mij opgericht, onafhankelijk van de Antroposofische
Vereniging, louter op mijn advies. En
degene die het uitgangspunt vormde, die als het ware de eerste oer-cultische
daad binnen deze beweging heeft gesteld, heeft dat inderdaad volgens mijn
aanwijzingen gedaan, maar ik ben niet op de een of andere manier betrokken bij
de oprichting van deze beweging. Het is een beweging die uit zichzelf is
ontstaan, en die van mij advies heeft gekregen om de reden dat, wanneer iemand
op welk gebied dan ook gerechtvaardigd advies vraagt, het de plicht van de mens
is, als men het advies kan geven, het ook werkelijk te geven.
Zo moet in de
strikte zin van het woord worden verstaan, dat naast de antroposofische
beweging een andere beweging uit zichzelf is ontstaan, niet uit de
antroposofische beweging, om die reden dat er buiten de antroposofische
vereniging talrijke mensen zijn, die de weg naar de antroposofische beweging
niet zelf kunnen vinden, maar zich er later wel bij kunnen aansluiten.
Daarom moet er een
strikt onderscheid worden gemaakt tussen wat antroposofische beweging is, wat
ook Antroposofische Vereniging is, en wat de Beweging voor Religieuze Vernieuwing
is. En het is belangrijk om de
antroposofie niet te zien als de grondlegger van deze Beweging voor Religieuze
Vernieuwing.
Dit heeft niets
te maken met het feit dat in alle liefde en met alle toewijding aan die
geestelijke machten die een dergelijke religieuze beweging in de wereld van
vandaag kunnen introduceren, adviezen zijn gegeven die van deze religieuze
beweging een echte geestelijke gemeenschapsvorming zullen maken die in
overeenstemming is met de menselijke ontwikkeling van vandaag. Zodat deze beweging op de juiste wijze is
ontstaan, wanneer zij datgene wat binnen de antroposofische beweging is,
beschouwt als datgene wat aan haar voorafgaat, wat haar een veilig fundament
geeft, wanneer zij van haar kant leunt op de antroposofische beweging, wanneer
zij hulp en raad zoekt bij hen die binnen de antroposofische beweging staan,
enzovoort. Aangezien de tegenwerking van
de antroposofische beweging tegenwoordig van dien aard is, dat elk punt van
aanval voor haar aanvaardbaar is, moeten dergelijke dingen absoluut duidelijk
zijn. En ik moet zeggen dat iedereen die oprecht is over de antroposofische
beweging, zoiets overal zou moeten afwijzen als het bijvoorbeeld gezegd zou worden:
In Dornach werd in het Goetheanum en door het Goetheanum de Beweging voor
Religieuze Vernieuwing opgericht - als de antroposofische beweging als stichter
werd voorgesteld. Want dat is niet het
geval. Het is zoals ik het net
beschreef.
En zo moest ik
mij voorstellen, juist uit de wijze waarop ik zelf deze beweging voor
religieuze vernieuwing op de been heb geholpen, dat deze beweging haar
verwantschap zoekt met de antroposofische beweging, dat zij de antroposofische
beweging als haar voorloper beschouwt, dat zij belijders zoekt buiten de
Antroposofische Vereniging en dat zij het als een grove fout zou beschouwen als
zij met dat streven, dat juist buiten de Antroposofische Vereniging
noodzakelijk is, naar de Antroposofische Vereniging zou reiken. Want de
Antroposofische Vereniging wordt niet begrepen door iemand die zichzelf niet zo
opvat, dat hij een raadgever en helper van deze religieuze beweging kan zijn,
maar dat hij zich er niet rechtstreeks in kan onderdompelen. Als hij dat doet, werkt hij aan twee dingen:
ten eerste werkt hij aan de vernietiging en verbrijzeling van de
Antroposofische Vereniging; ten tweede werkt hij aan de vruchteloosheid van de
Beweging voor Religieuze Vernieuwing.
Want binnen de mensheid moeten al die bewegingen die op een gerechtvaardigde
wijze ontstaan, samenwerken als in een organisch geheel. Maar dit moet op de
juiste manier gebeuren.
Het is absoluut
onmogelijk voor het menselijk organisme dat het bloedstelsel het zenuwstelsel
wordt en het zenuwstelsel het bloedstelsel. De afzonderlijke systemen moeten in
het menselijk organisme zuiver gescheiden van elkaar werken. Dan zullen ze op
de juiste manier samenwerken. Daarom is het noodzakelijk dat de Antroposofische
Vereniging met haar inhoud antroposofie blijft, onverzwakt door de nieuwere
beweging; dat hij die begrijpt wat de antroposofische beweging is, in woorden
samenvat waar het om gaat - niet in een arrogante, hooghartige zin, maar in een
zin die werkelijk rekening houdt met de opgaven van onze tijd: Wie eenmaal de
weg naar de Antroposofische Vereniging heeft gevonden, heeft geen religieuze
vernieuwing nodig. Want wat zou de
Antroposofische Vereniging zijn als zij eerst religieuze vernieuwing nodig had!
Maar
godsdienstige vernieuwing is nodig in de wereld, en omdat zij nodig is, omdat
zij een diepe noodzaak is, is de hand geboden om haar tot stand te brengen. Het
zal dus goed gaan, als de Antroposofische Vereniging blijft zoals zij is, als
degenen die haar willen begrijpen haar wezen werkelijk begrijpen en niet menen dat
zij bij een andere beweging moeten horen, die haar eigen inhoud heeft, hoewel
het in werkelijkheid waar is dat de antroposofie deze religieuze
vernieuwingsbeweging niet heeft gesticht; maar de religieuze
vernieuwingsbeweging, die zichzelf heeft gesticht, heeft haar inhoud aan de
antroposofie ontleend.
Wie deze dingen
dus niet op een verstandige manier uit elkaar houdt, door nonchalanter te
worden over de eigenlijke impuls van de antroposofische beweging, werkt eraan
om ook de grond en de ruggengraat voor de religieuze vernieuwingsbeweging weg
te nemen en de antroposofische beweging te vermorzelen. Wie, staande op de grond van de religieuze
vernieuwingsbeweging, meent deze te moeten uitbreiden tot de antroposofische
beweging, onttrekt de grond aan zichzelf.
Want dat wat cultisch is, moet uiteindelijk oplossen wanneer de
ruggengraat van de kennis wordt verwijderd.
Om de twee
stromingen tot bloei te laten komen, is het noodzakelijk dat zij zuiver
gescheiden worden gehouden. Daarom is
het in het begin absoluut noodzakelijk - want in onze tijd, waarin alles
afhangt van onze ontwikkelingskracht voor wat wij willen - dat er streng op
wordt gelet, dat de Beweging voor Religieuze Vernieuwing in alle richtingen
werkt in kringen die buiten de antroposofische beweging liggen. Daarom mag zij
zich bij de verwerving van haar materiële middelen - ik moet daarover spreken,
opdat men het begrijpt - niet op de tegenwoordig voor de antroposofische
beweging zeer moeilijke bronnen begeven en dus niet als het ware de materiële
grond voor haar uitgraven, noch anderzijds, omdat zij er niet direct in slaagt
aanhangers te vinden onder niet-antroposofen, haar proselieten binnen de
gelederen van de antroposofen maken. Op
deze wijze wordt een onmogelijke daad verricht, die tot de ondergang van de
twee bewegingen zou moeten leiden.
Waar het vandaag
werkelijk op aankomt, is niet dat wij met een zeker fanatisme te werk gaan,
maar dat wij ons bewust zijn van het feit dat wij alleen doen wat noodzakelijk
is voor de mens, wanneer wij werken uit de noodzaak van de zaak. Wat ik nu zeg
als consequenties, was tegelijkertijd de voorwaarde om een hand te bieden bij
het oprichten van de beweging voor religieuze vernieuwing, want alleen onder
deze voorwaarden kon men een hand bieden.
Als deze voorwaarde niet had bestaan, zou de Beweging voor Religieuze
Vernieuwing nooit zijn ontstaan door mijn advies.
Daarom vraag ik u
te begrijpen, dat het voor de Beweging voor Religieuze Vernieuwing noodzakelijk
is te weten, dat zij bij haar uitgangspunt moet blijven, dat zij beloofd heeft
haar aanhangers buiten de kringen van de antroposofische beweging te zoeken,
omdat zij daar op een natuurlijke wijze te vinden zijn en omdat zij daar
gezocht moeten worden.
Wat ik u gezegd
heb, is niet omdat ik bezorgd ben, dat er iets aan de antroposofische beweging
wordt onttrokken; ik heb het zeker niet uit persoonlijke bedoelingen gezegd,
maar uit de noodzaak van de zaak. Deze noodzaak hangt ook samen met het inzicht
hoe alleen op het ene gebied en op het andere gebied op de juiste manier kan
worden gewerkt. Het is noodzakelijk dat
belangrijke dingen duidelijk worden gezegd, want er is tegenwoordig te veel de
neiging om dingen te vervagen en ze niet duidelijk op te vatten. Maar duidelijkheid
is vandaag op alle gebieden noodzakelijk.
Daarom, als
iemand zou zeggen: Ja, beste vrienden, als ik ooit anders over deze dingen had
gesproken, zou ik mijn hand niet hebben opgehouden als rechtvaardiging voor
deze Beweging voor Religieuze Vernieuwing.
Het moet stoppen bij het beginpunt. Wat ik zeg, zeg ik natuurlijk alleen
opdat de dingen binnen de Antroposofische Vereniging juist worden begrepen, en
opdat het niet wordt gezegd, zoals men zegt dat is gebeurd: Nu de
antroposofische beweging heeft gefaald, is de Beweging voor Religieuze
Vernieuwing tot stand gekomen als de juiste weg. - Ik ben ervan overtuigd, dat
de uitstekende persoonlijkheden, die de Beweging voor Religieuze Vernieuwing
hebben opgericht, zich met alle kracht tegen deze legende zullen verzetten, en
dat deze uitstekende persoonlijkheden met alle kracht zullen weigeren om binnen
de antroposofische beweging proselieten te maken. Maar het juiste moet worden
begrepen binnen de antroposofische beweging.
Ik weet dat er altijd individuen zijn die dergelijke disputen van tijd tot tijd nodig vinden - niet om in de ene of de andere richting te klagen, noch om kritiek te leveren, maar alleen om datgene wat in alle duidelijkheid moet worden begrepen, voor te stellen - ik weet dat er altijd individuen zijn die het onaangenaam vinden wanneer duidelijkheid moet worden vervangen door nevelige onduidelijkheid. Maar dit is absoluut noodzakelijk voor de welvaart en de gezondheid van zowel de antroposofische beweging als de Beweging voor Religieuze Vernieuwing. De Beweging voor Religieuze Vernieuwing kan niet tot bloei komen als zij op de een of andere manier de antroposofische beweging schaadt.
Maar vooral
antroposofen moeten dit goed begrijpen, zodat zij overal waar het erom gaat
voor de juistheid van de zaak op te komen, ook werkelijk voor deze juistheid
van de zaak kunnen opkomen. Als het dus gaat om de positie van de antroposoof
in de religieuze vernieuwing, dan kan het alleen maar zijn dat hij raadgever
is, dat hij geeft wat hij kan aan geestelijk goed, dat hij, als het erom gaat deel
te nemen aan de erediensten, zich er altijd van bewust blijft dat hij dit doet
om deze erediensten op hun weg te helpen.
Een geestelijke helper voor deze religieuze vernieuwingsbeweging kan
iemand zijn die zichzelf als antroposoof beschouwt. Maar in alle richtingen
moet deze Beweging voor Religieuze Vernieuwing worden gedragen door mensen die
nog niet in staat zijn zelf hun weg te vinden naar de Antroposofische
Vereniging door hun specifieke configuratie en de aard van hun geestelijk
leven.
Ik
hoop dus dat niemand naar iemand toe zal gaan die actief is in de religieuze
vernieuwingsbeweging en zal zeggen: "In Dornach werd dit of dat tegen haar
gezegd. -Niets is er tegen gezegd; het is uit liefde en toewijding voor de
geestelijke wereld van raad voorzien en op een gerechtvaardigde wijze vanuit de
geestelijke wereld op een zodanige wijze dat het zich kon vestigen. Maar
antroposofen moeten weten, dat zij zichzelf uit zichzelf heeft gesticht, dat
zij niet de inhoud van haar cultus, maar het feit van haar cultus uit eigen
kracht, uit eigen initiatief heeft gevormd; dat het wezen van de
antroposofische beweging niets te maken heeft met de beweging voor religieuze
vernieuwing. Er is zeker geen wens zo
groot als de mijne dat de Beweging voor Religieuze Vernieuwing een onmetelijke
bloei zal doormaken, maar wel in overeenstemming met de oorspronkelijke
voorwaarden. De antroposofische afdelingen mogen niet worden omgevormd tot
gemeenten voor religieuze vernieuwing, noch in materieel noch in spiritueel
opzicht. Ik moest dit vandaag zeggen omdat ik advies wilde geven voor een
cultus waarvan ik ten zeerste hoop dat zij in de huidige tijd zal bloeien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten