zondag 31 oktober 2021

OVER DE VERHOUDING VAN DE CHRISTENGEMEENSCHAP TOT DE ANTROPOSOFISCHE VERENIGING

TWEEDE VOORDRACHT  Dornach, 30 december 1922

Noot: Ook hier geldt de Aantekening van de Hogeschool die voorafgaand aan de eerste voordracht werd geplaatst.

Hier op deze plaats heb ik dikwijls gezegd hoe in oudere tijden van menselijke ontwikkeling een harmonische eenheid wetenschap, kunst en godsdienst omvat. Wie op de een of andere manier kennis kan verschaffen van de aard van de oudere mysteriën, weet dat binnen deze mysteriën kennis werd gezocht als een openbaring van het geestelijke in beeldvorm op de manier waarop het in oudere tijden werd gezocht.  Deze weg kan niet meer de onze zijn, maar in onze tijd moeten wij opnieuw voortgaan tot de kennis van het geestelijk wezen van de wereld.

            Alle oudere wereldbeelden zijn gebaseerd op een beeldende kennis van het geestelijke.  Maar deze kennis van het geestelijke leefde direct op zo'n manier dat zij niet louter in woorden werd overgebracht, maar door middel van die middelen die geleidelijk onze kunstmiddelen zijn geworden: de lichamelijke picturale voorstelling in de beeldende kunsten, de voorstelling door klank en woord in de muzikale en verbale kunsten. Maar uit dit tweede stadium kwam het derde stadium, de religieus-cultische openbaring van het wezen der wereld, waardoor de gehele mens zich verheven voelde tot het goddelijk-geestelijke wereldbeginsel, niet slechts op een gedachte-achtige wijze, noch slechts op een gevoelsmatige wijze, zoals door de kunst, maar op een zodanige wijze dat gedachten en gevoelens en ook de innerlijkste impuls van de wil zich aan dit goddelijk-geestelijke overgaven.  En datgene waardoor de uiterlijke daden van de wil van de mens vergeestelijkt moesten worden, waren de offerdaden, de cultische daden.  Men voelde de levende eenheid in de wetenschap, zoals men zich die toen voorstelde, in de kunst, in de godsdienst.

            Het ideaal van het hedendaagse geestes- en cultuurleven moet gericht zijn op het verwerven van een kennis die kan verwezenlijken wat Goethe reeds vermoedde: dat zij zich verheft tot kunst - niet tot symbolische of allegorische kunst, maar tot echte kunst, tot scheppen en vormen in klank, in woorden - maar dat zij zich ook verdiept tot directe religieuze ervaring.  Alleen wie de antroposofische geesteswetenschap zo vat, dat hij deze impuls erin ziet, vat haar in haar ware essentie.  Het spreekt vanzelf dat de mensheid in haar geestelijke ontwikkeling verschillende stappen zal moeten zetten om de verwezenlijking van een dergelijk ideaal te bereiken.  Maar in de geduldige overgave aan deze stappen ligt datgene, waaraan de antroposofische beweging bij voorkeur moet werken.

Nu zou ik in het kader van de hier te houden antroposofische voordrachten vanuit een speciaal gezichtspunt juist over deze nu gekarakteriseerde impuls van de antroposofische beweging willen spreken.  Wanneer ik klaar ben met mijn opmerkingen, zult u misschien inzien wat eigenlijk de diepere oorzaak is van deze uiteenzettingen.  En ik zou vooraf willen opmerken dat de antroposofische beweging tegenwoordig allang niet meer samenvalt met de Antroposofische Vereniging, maar dat de Antroposofische Vereniging, wil zij haar essentie waarmaken, inderdaad de impuls van de antroposofische beweging ten volle moet dragen.

De antroposofische beweging heeft in bredere kringen dan alleen de Antroposofische Vereniging voet aan de grond gekregen.  Dit heeft het noodzakelijk gemaakt, dat in de laatste tijd de werkwijze van de antroposofische beweging enigszins anders moet zijn dan die, waarin de antroposofische beweging in wezen in de Antroposofische Vereniging werd besloten.  Maar de Antroposofische Vereniging kan haar essentie alleen vervullen als zij zich als de kern van de antroposofische beweging voelt.

            Nu moet ik, om niet alleen theoretisch maar ook reëel begrijpelijk te zijn, in verband met wat ik zojuist heb gezegd, iets vertellen van wat er de laatste tijd is gebeurd met betrekking tot een andere beweging dan de antroposofische, want als ik dat niet zou doen, zouden er gemakkelijk misverstanden kunnen ontstaan.  Daarom wil ik vandaag episodisch vertellen in welke vorm een religieus-cultische beweging is ontstaan, die echter veel met de antroposofische beweging te maken heeft, maar er niet mee verward mag worden: de religieus-cultische beweging die zich 'Beweging voor Religieuze Vernieuwing' noemt, voor de vernieuwing van het christendom. De positie van deze beweging ten opzichte van de antroposofische beweging zal begrijpelijk worden als we, om tot dit inzicht te komen, beginnen met de vormen waarin deze beweging voor religieuze vernieuwing zich heeft ontwikkeld.

            Enige tijd geleden kwam een klein aantal enthousiaste jonge theologen bij mij, christelijke theologen die op het punt stonden hun theologische studies af te ronden om praktisch pastoraal werk te gaan doen. Ze kwamen naar me toe en vertelden me zoiets als dit:  Wie vandaag met een oprecht toegewijd christelijk hart als student de theologie aanvaardt die hem door de universiteit wordt aangeboden, voelt zich ten slotte alsof hij geen vaste grond onder de voeten heeft voor zijn verwachte praktische pastorale arbeid. De theologisch-religieuze beweging heeft geleidelijk vormen aangenomen die haar niet in staat stellen in haar pastorale werk werkelijk datgene te gieten wat uit het Mysterie van Golgotha moet voortkomen, wat moet voortkomen uit het bewustzijn dat door het Mysterie van Golgotha het Christuswezen, dat voorheen in geestelijke werelden vertoefde, zich met het menselijk aardse leven heeft verenigd en in het menselijk aardse leven blijft werken.  Mij werd verteld dat in de zielen van degenen die kwamen, het gevoel leefde dat een vernieuwing van de hele theologische impuls en van de hele religieuze impuls noodzakelijk was, wilde men het christendom levend houden, wilde men het christendom zo bewaren dat het ook de werkelijk levende kracht kon zijn voor ons hele geestelijke leven. En het is duidelijk dat de religieuze impuls pas zijn ware betekenis heeft, wanneer zij de mens zo diep in zijn wezen grijpt, dat zij al het andere, dat de mens uit zijn denken, voelen en willen voortbrengt, doortrekt.

            Tegen degenen die bij mij kwamen om hen te helpen bij datgene waarnaar zij streefden en dat zij elders niet konden vinden dan waar de antroposofische geesteswetenschap tegenwoordig haar intrede doet, merkte ik voor het eerst op dat het nodig was om niet vanuit een of ander individueel enthousiasme te werken, maar dat het belangrijk was om als het ware datgene bijeen te brengen wat een soortgelijk streven is, ook al is het min of meer onbewust aanwezig, in bredere kringen. 

            Ik heb deze persoonlijkheden gezegd dat hun streven natuurlijk niet op zichzelf stond, maar dat zij misschien intenser voelden dan sommige anderen, maar niettemin alleen datgene in hun hart voelden wat talrijke mensen van deze tijd voelen, maar dat, als het om religieuze vernieuwing gaat, men eerst moet uitgaan van de brede basis waarbinnen zich een groter aantal mensen bevindt, uit wier hart het streven naar religieuze vernieuwing opborrelt.

            Na enige tijd kwamen de persoonlijkheden in kwestie weer naar me toe. Zij hadden als gerechtvaardigd aanvaard wat ik hen had verteld, en toen merkten zij op dat zij reeds gezelschap hadden gekregen van een groter aantal jongere theologen die zich uit onvrede met het huidige theologisch-religieuze universitaire streven in dezelfde positie bevonden, om over te gaan naar het parochieambt, dat wil zeggen naar de praktische zielzorg, en dat er uitzicht was op een verbreding van de kring. Ik zei: Het is duidelijk dat het niet alleen van belang is dat er een aantal predikanten en pastors zijn, en dat niet alleen diegenen tot de religieuze vernieuwing worden aangetrokken die moeten onderwijzen en pastorale zorg moeten beoefenen, maar vooral diegenen die vandaag in groten getale aanwezig zijn met het karakter van de zuiver toegewijde biechtvader;  dat men zich ervan bewust moet zijn dat er vandaag de dag tal van mensen in de wereld leven die - min of meer dof - in hun geest een sterk religieus instinct hebben, en wel een specifiek christelijk-religieus instinct, maar dat dit christelijk-religieuze instinct niet bevredigd kan worden door datgene wat vandaag de dag, volgens de ontwikkeling die het theologisch-religieuze zojuist heeft doorgemaakt, in het leven is geroepen.

            Ik heb erop gewezen, dat er delen van de bevolking zijn, die niet tot de antroposofische beweging behoren en die geen uitweg kunnen vinden uit de toestand van hun ziel en hart tegenover de antroposofische beweging.  Ik heb ook opgemerkt dat het voor de antroposofische beweging allereerst noodzakelijk was om helder en duidelijk te zien dat wij in een tijd leven waarin, eenvoudig door de ontwikkeling van de wereld, een som van geestelijke waarheden, waarheden over een werkelijk geestelijke wereld-inhoud, door mensen gevonden kan worden als zij geestesonderzoeker worden - als zij geestes-onderzoeker willen worden;  dat, indien zij echter geen geestesonderzoekers wensen te worden, maar streven naar de waarheid zoals die vandaag de dag aan de mens geopenbaard moet worden, indien hij zich bewust is van zijn menselijke waardigheid, deze door geestesonderzoekers gevonden waarheden door zulke mensen met het gewone gezonde, maar gewoon echt gezonde, gezond verstand begrepen kunnen worden.

            Ik heb opgemerkt dat de antroposofische beweging berust op het feit dat wie de weg naar de antroposofische beweging vindt, in de eerste plaats weet dat het er in de eerste plaats om gaat dat de geestelijke waarheden die nu voor de mensheid toegankelijk zijn, als kennis in de harten en zielen worden opgenomen.  Waar het in wezen om gaat, is dat deze inzichten eerst moeten doordringen tot het geestelijk leven van de mens.  Het doet er natuurlijk niet toe hoe goed men binnen de antroposofische beweging thuis is in deze of gene wetenschappelijke discipline. Men kan in de antroposofische beweging staan zonder wetenschappelijke drang of wetenschappelijke houding, want, zoals gezegd, voor het gezonde verstand van de mens zijn de antroposofische waarheden volkomen begrijpelijk, als deze zich maar niet laat vertroebelen door vooroordelen.  En ik merkte op: als vandaag de dag een voldoende groot aantal mensen uit hart en ziel de weg naar de antroposofische beweging zou vinden, dan zou uit de antroposofische beweging met antroposofische kennis langzamerhand alles voortkomen wat voor de religieuze doelen en religieuze idealen noodzakelijk is.

            Maar er zijn heel veel mensen die de aangeduide drang en drive naar een religieuze vernieuwing hebben, vooral naar een christelijk-religieuze vernieuwing, en die, gewoon omdat ze in bepaalde culturele contexten gevangen zitten, de weg naar de antroposofische beweging niet kunnen vinden.  Voor deze mensen is het vandaag de dag noodzakelijk een geschikte weg te vinden naar het geestesleven van de hedendaagse mensheid.

            Ik heb opgemerkt, dat het een kwestie van gemeenschapsvorming is, dat wat door de antroposofie moet worden bereikt, eerst in het individu kan worden bereikt, maar dat uit dit besef, dat op individuele wijze ontstaat, het sociale werk, het ethisch-religieuze sociale werk, dat de toekomst van de mensheid nodig heeft, geheel uit innerlijke noodzaak moet volgen.

            Daarom is het belangrijk iets te geven aan die mensen die in eerste instantie - we moeten de historisch gegeven noodzaak voor ogen houden - niet in staat zijn om direct naar de antroposofische beweging te gaan.  Voor hen moet de spirituele weg, die past bij de menselijke ontwikkeling van vandaag, worden gezocht in gemeenschapsonderwijs in hartelijke, geestelijke en spirituele samenwerking. Wat ik toen tot deze zoekende persoonlijkheden te zeggen had, gebaseerd op de noodzakelijkheden van onze menselijke ontwikkeling, kan dus in de volgende woorden worden samengevat: Het is noodzakelijk voor de ontwikkeling van de mensheid in deze tijd, dat de antroposofische beweging steeds meer groeit, uit haar eigen voorwaarden groeit, en in deze groei uit haar eigen voorwaarden, die er vooral in bestaan, dat die geestelijke waarheden, die ons eenvoudig uit de geestelijke wereld willen bereiken, eerst rechtstreeks in de harten moeten doordringen, opdat de mensen door deze geestelijke waarheden sterker worden, niet wordt gestoord.  Dan zullen zij de weg vinden die artistiek zal zijn enerzijds en religieus-ethisch-sociaal anderzijds.  De antroposofische beweging volgt deze weg al sinds haar ontstaan.  Voor deze antroposofische beweging is, als alleen deze weg goed wordt begrepen, geen andere nodig.

            De noodzaak van een andere weg ontstaat voor die mensen, die deze weg niet direct kunnen gaan, die een andere weg moeten gaan door gemeenschapsvorming, door samen te werken binnen de gemeenschap, wat hen, zou ik willen zeggen, pas later samenbrengt met de antroposofische weg.  Zodat het perspectief werd geopend voor twee bewegingen om naast elkaar te gaan:  De antroposofische beweging, die haar werkelijke doelen pas zal bereiken, wanneer zij werkelijk datgene, wat oorspronkelijk in haar lag, op zinvolle en krachtige wijze nastreeft en zich daarbij niet laat afleiden door bijzondere werkterreinen, die zich in haar loop moeten openen. Zelfs het wetenschappelijke werkterrein bijvoorbeeld mag de impuls van de algemene antroposofische beweging niet doorkruisen.  Het moet duidelijk zijn, dat het de antroposofische impuls is die de antroposofische beweging vormt, en dat, als in de laatste tijd binnen de antroposofische beweging deze en gene wetenschapsgebieden zijn ontstaan, het absoluut noodzakelijk is, dat de kracht en de energie van de algemene antroposofische impuls daardoor niet worden verzwakt. De antroposofische impuls mag niet zodanig in het denken en de verbeelding van de afzonderlijke wetenschapsgebieden worden getrokken, dat zoveel van de huidige wetenschappelijke activiteit, die door de antroposofische impuls verlevendigd zou moeten worden, weer gaat schuren, dat de antroposofie chemisch wordt zoals de scheikunde nu is, fysisch zoals de natuurkunde nu is, biologisch zoals de biologie nu is. Dat mag helemaal niet gebeuren.  Dat zou de kern raken van de antroposofische beweging. Het gaat erom dat de antroposofische beweging haar geestelijke zuiverheid, maar ook haar geestelijke energie behoudt. Daartoe moet zij het wezen van de antroposofische spiritualiteit belichamen, zij moet daarin leven en weven, zij moet alles doen wat uit de geestelijke openbaringen van het heden ook moet doordringen, bijvoorbeeld in het wetenschappelijke leven.

            Daarnaast, dacht ik toen, zou zo'n beweging voor religieuze vernieuwing kunnen gaan, die natuurlijk geen betekenis heeft voor hen die de weg naar de antroposofie vinden, maar wel voor hen die haar in eerste instantie niet kunnen vinden. En aangezien deze talrijk zijn, is een dergelijke beweging natuurlijk niet alleen gerechtvaardigd, maar ook noodzakelijk.

            Dus, erop rekenend dat de antroposofische beweging blijft wat zij was en wat zij zou moeten zijn, heb ik, onafhankelijk van alle antroposofische bewegingen, aan een aantal persoonlijkheden die zich op eigen initiatief, niet op mijn initiatief, wilden inzetten voor de beweging voor religieuze vernieuwing, gegeven wat ik kon geven met betrekking tot de inhoud van wat een toekomstige theologie nodig heeft: de inhoud ook van het cultische, wat zo'n nieuwe gemeenschapsvorming nodig heeft.

            Wat gegeven is, is door mij zo gegeven, dat ik als mens aan andere mensen heb gegeven wat ik hun kon geven vanuit de voorwaarden van de geestelijke kennis van het heden. Wat ik deze persoonlijkheden heb gegeven, heeft niets te maken met de antroposofische beweging.  Ik heb het hun als privépersoon gegeven, en wel zo, dat ik met de nodige stelligheid heb benadrukt, dat de antroposofische beweging niets met deze religieuze vernieuwingsbeweging te maken mag hebben; maar dat ik vooral niet de stichter van deze religieuze vernieuwingsbeweging ben; Ik heb de nodige adviezen gegeven aan individuele persoonlijkheden die uit eigen beweging deze beweging voor religieuze vernieuwing wilden oprichten, adviezen die echter geschikt waren voor de legitieme viering van een geldige en geestelijk krachtige cultus, vervuld van spirituele essentie, met gebruikmaking van de krachten van de geestelijke wereld. Bij het geven van deze raad heb ik zelf nooit een daad van aanbidding verricht, maar alleen aan hen die daarin wensten te groeien, stap voor stap laten zien hoe zo'n daad van aanbidding moet worden verricht.  Dat was nodig. En vandaag is het ook nodig dat dit binnen de Antroposofische Vereniging juist wordt begrepen.

            De beweging werd dus onafhankelijk van mij opgericht, onafhankelijk van de Antroposofische Vereniging, louter op mijn advies.  En degene die het uitgangspunt vormde, die als het ware de eerste oer-cultische daad binnen deze beweging heeft gesteld, heeft dat inderdaad volgens mijn aanwijzingen gedaan, maar ik ben niet op de een of andere manier betrokken bij de oprichting van deze beweging. Het is een beweging die uit zichzelf is ontstaan, en die van mij advies heeft gekregen om de reden dat, wanneer iemand op welk gebied dan ook gerechtvaardigd advies vraagt, het de plicht van de mens is, als men het advies kan geven, het ook werkelijk te geven.

            Zo moet in de strikte zin van het woord worden verstaan, dat naast de antroposofische beweging een andere beweging uit zichzelf is ontstaan, niet uit de antroposofische beweging, om die reden dat er buiten de antroposofische vereniging talrijke mensen zijn, die de weg naar de antroposofische beweging niet zelf kunnen vinden, maar zich er later wel bij kunnen aansluiten.

            Daarom moet er een strikt onderscheid worden gemaakt tussen wat antroposofische beweging is, wat ook Antroposofische Vereniging is, en wat de Beweging voor Religieuze Vernieuwing is.  En het is belangrijk om de antroposofie niet te zien als de grondlegger van deze Beweging voor Religieuze Vernieuwing.

            Dit heeft niets te maken met het feit dat in alle liefde en met alle toewijding aan die geestelijke machten die een dergelijke religieuze beweging in de wereld van vandaag kunnen introduceren, adviezen zijn gegeven die van deze religieuze beweging een echte geestelijke gemeenschapsvorming zullen maken die in overeenstemming is met de menselijke ontwikkeling van vandaag.  Zodat deze beweging op de juiste wijze is ontstaan, wanneer zij datgene wat binnen de antroposofische beweging is, beschouwt als datgene wat aan haar voorafgaat, wat haar een veilig fundament geeft, wanneer zij van haar kant leunt op de antroposofische beweging, wanneer zij hulp en raad zoekt bij hen die binnen de antroposofische beweging staan, enzovoort.  Aangezien de tegenwerking van de antroposofische beweging tegenwoordig van dien aard is, dat elk punt van aanval voor haar aanvaardbaar is, moeten dergelijke dingen absoluut duidelijk zijn. En ik moet zeggen dat iedereen die oprecht is over de antroposofische beweging, zoiets overal zou moeten afwijzen als het bijvoorbeeld gezegd zou worden: In Dornach werd in het Goetheanum en door het Goetheanum de Beweging voor Religieuze Vernieuwing opgericht - als de antroposofische beweging als stichter werd voorgesteld.  Want dat is niet het geval.  Het is zoals ik het net beschreef.

            En zo moest ik mij voorstellen, juist uit de wijze waarop ik zelf deze beweging voor religieuze vernieuwing op de been heb geholpen, dat deze beweging haar verwantschap zoekt met de antroposofische beweging, dat zij de antroposofische beweging als haar voorloper beschouwt, dat zij belijders zoekt buiten de Antroposofische Vereniging en dat zij het als een grove fout zou beschouwen als zij met dat streven, dat juist buiten de Antroposofische Vereniging noodzakelijk is, naar de Antroposofische Vereniging zou reiken. Want de Antroposofische Vereniging wordt niet begrepen door iemand die zichzelf niet zo opvat, dat hij een raadgever en helper van deze religieuze beweging kan zijn, maar dat hij zich er niet rechtstreeks in kan onderdompelen.  Als hij dat doet, werkt hij aan twee dingen: ten eerste werkt hij aan de vernietiging en verbrijzeling van de Antroposofische Vereniging; ten tweede werkt hij aan de vruchteloosheid van de Beweging voor Religieuze Vernieuwing.  Want binnen de mensheid moeten al die bewegingen die op een gerechtvaardigde wijze ontstaan, samenwerken als in een organisch geheel. Maar dit moet op de juiste manier gebeuren.

            Het is absoluut onmogelijk voor het menselijk organisme dat het bloedstelsel het zenuwstelsel wordt en het zenuwstelsel het bloedstelsel. De afzonderlijke systemen moeten in het menselijk organisme zuiver gescheiden van elkaar werken. Dan zullen ze op de juiste manier samenwerken. Daarom is het noodzakelijk dat de Antroposofische Vereniging met haar inhoud antroposofie blijft, onverzwakt door de nieuwere beweging; dat hij die begrijpt wat de antroposofische beweging is, in woorden samenvat waar het om gaat - niet in een arrogante, hooghartige zin, maar in een zin die werkelijk rekening houdt met de opgaven van onze tijd: Wie eenmaal de weg naar de Antroposofische Vereniging heeft gevonden, heeft geen religieuze vernieuwing nodig.  Want wat zou de Antroposofische Vereniging zijn als zij eerst religieuze vernieuwing nodig had!

            Maar godsdienstige vernieuwing is nodig in de wereld, en omdat zij nodig is, omdat zij een diepe noodzaak is, is de hand geboden om haar tot stand te brengen. Het zal dus goed gaan, als de Antroposofische Vereniging blijft zoals zij is, als degenen die haar willen begrijpen haar wezen werkelijk begrijpen en niet menen dat zij bij een andere beweging moeten horen, die haar eigen inhoud heeft, hoewel het in werkelijkheid waar is dat de antroposofie deze religieuze vernieuwingsbeweging niet heeft gesticht; maar de religieuze vernieuwingsbeweging, die zichzelf heeft gesticht, heeft haar inhoud aan de antroposofie ontleend.

            Wie deze dingen dus niet op een verstandige manier uit elkaar houdt, door nonchalanter te worden over de eigenlijke impuls van de antroposofische beweging, werkt eraan om ook de grond en de ruggengraat voor de religieuze vernieuwingsbeweging weg te nemen en de antroposofische beweging te vermorzelen.  Wie, staande op de grond van de religieuze vernieuwingsbeweging, meent deze te moeten uitbreiden tot de antroposofische beweging, onttrekt de grond aan zichzelf.  Want dat wat cultisch is, moet uiteindelijk oplossen wanneer de ruggengraat van de kennis wordt verwijderd.

            Om de twee stromingen tot bloei te laten komen, is het noodzakelijk dat zij zuiver gescheiden worden gehouden.  Daarom is het in het begin absoluut noodzakelijk - want in onze tijd, waarin alles afhangt van onze ontwikkelingskracht voor wat wij willen - dat er streng op wordt gelet, dat de Beweging voor Religieuze Vernieuwing in alle richtingen werkt in kringen die buiten de antroposofische beweging liggen. Daarom mag zij zich bij de verwerving van haar materiële middelen - ik moet daarover spreken, opdat men het begrijpt - niet op de tegenwoordig voor de antroposofische beweging zeer moeilijke bronnen begeven en dus niet als het ware de materiële grond voor haar uitgraven, noch anderzijds, omdat zij er niet direct in slaagt aanhangers te vinden onder niet-antroposofen, haar proselieten binnen de gelederen van de antroposofen maken.  Op deze wijze wordt een onmogelijke daad verricht, die tot de ondergang van de twee bewegingen zou moeten leiden.

            Waar het vandaag werkelijk op aankomt, is niet dat wij met een zeker fanatisme te werk gaan, maar dat wij ons bewust zijn van het feit dat wij alleen doen wat noodzakelijk is voor de mens, wanneer wij werken uit de noodzaak van de zaak. Wat ik nu zeg als consequenties, was tegelijkertijd de voorwaarde om een hand te bieden bij het oprichten van de beweging voor religieuze vernieuwing, want alleen onder deze voorwaarden kon men een hand bieden.  Als deze voorwaarde niet had bestaan, zou de Beweging voor Religieuze Vernieuwing nooit zijn ontstaan door mijn advies.

            Daarom vraag ik u te begrijpen, dat het voor de Beweging voor Religieuze Vernieuwing noodzakelijk is te weten, dat zij bij haar uitgangspunt moet blijven, dat zij beloofd heeft haar aanhangers buiten de kringen van de antroposofische beweging te zoeken, omdat zij daar op een natuurlijke wijze te vinden zijn en omdat zij daar gezocht moeten worden.

            Wat ik u gezegd heb, is niet omdat ik bezorgd ben, dat er iets aan de antroposofische beweging wordt onttrokken; ik heb het zeker niet uit persoonlijke bedoelingen gezegd, maar uit de noodzaak van de zaak. Deze noodzaak hangt ook samen met het inzicht hoe alleen op het ene gebied en op het andere gebied op de juiste manier kan worden gewerkt.  Het is noodzakelijk dat belangrijke dingen duidelijk worden gezegd, want er is tegenwoordig te veel de neiging om dingen te vervagen en ze niet duidelijk op te vatten. Maar duidelijkheid is vandaag op alle gebieden noodzakelijk.

            Daarom, als iemand zou zeggen: Ja, beste vrienden, als ik ooit anders over deze dingen had gesproken, zou ik mijn hand niet hebben opgehouden als rechtvaardiging voor deze Beweging voor Religieuze Vernieuwing.  Het moet stoppen bij het beginpunt. Wat ik zeg, zeg ik natuurlijk alleen opdat de dingen binnen de Antroposofische Vereniging juist worden begrepen, en opdat het niet wordt gezegd, zoals men zegt dat is gebeurd: Nu de antroposofische beweging heeft gefaald, is de Beweging voor Religieuze Vernieuwing tot stand gekomen als de juiste weg. - Ik ben ervan overtuigd, dat de uitstekende persoonlijkheden, die de Beweging voor Religieuze Vernieuwing hebben opgericht, zich met alle kracht tegen deze legende zullen verzetten, en dat deze uitstekende persoonlijkheden met alle kracht zullen weigeren om binnen de antroposofische beweging proselieten te maken. Maar het juiste moet worden begrepen binnen de antroposofische beweging.

            Ik weet dat er altijd individuen zijn die dergelijke disputen van tijd tot tijd nodig vinden - niet om in de ene of de andere richting te klagen, noch om kritiek te leveren, maar alleen om datgene wat in alle duidelijkheid moet worden begrepen, voor te stellen - ik weet dat er altijd individuen zijn die het onaangenaam vinden wanneer duidelijkheid moet worden vervangen door nevelige onduidelijkheid. Maar dit is absoluut noodzakelijk voor de welvaart en de gezondheid van zowel de antroposofische beweging als de Beweging voor Religieuze Vernieuwing.  De Beweging voor Religieuze Vernieuwing kan niet tot bloei komen als zij op de een of andere manier de antroposofische beweging schaadt.

            Maar vooral antroposofen moeten dit goed begrijpen, zodat zij overal waar het erom gaat voor de juistheid van de zaak op te komen, ook werkelijk voor deze juistheid van de zaak kunnen opkomen. Als het dus gaat om de positie van de antroposoof in de religieuze vernieuwing, dan kan het alleen maar zijn dat hij raadgever is, dat hij geeft wat hij kan aan geestelijk goed, dat hij, als het erom gaat deel te nemen aan de erediensten, zich er altijd van bewust blijft dat hij dit doet om deze erediensten op hun weg te helpen.  Een geestelijke helper voor deze religieuze vernieuwingsbeweging kan iemand zijn die zichzelf als antroposoof beschouwt. Maar in alle richtingen moet deze Beweging voor Religieuze Vernieuwing worden gedragen door mensen die nog niet in staat zijn zelf hun weg te vinden naar de Antroposofische Vereniging door hun specifieke configuratie en de aard van hun geestelijk leven.

            Ik hoop dus dat niemand naar iemand toe zal gaan die actief is in de religieuze vernieuwingsbeweging en zal zeggen: "In Dornach werd dit of dat tegen haar gezegd. -Niets is er tegen gezegd; het is uit liefde en toewijding voor de geestelijke wereld van raad voorzien en op een gerechtvaardigde wijze vanuit de geestelijke wereld op een zodanige wijze dat het zich kon vestigen. Maar antroposofen moeten weten, dat zij zichzelf uit zichzelf heeft gesticht, dat zij niet de inhoud van haar cultus, maar het feit van haar cultus uit eigen kracht, uit eigen initiatief heeft gevormd; dat het wezen van de antroposofische beweging niets te maken heeft met de beweging voor religieuze vernieuwing.  Er is zeker geen wens zo groot als de mijne dat de Beweging voor Religieuze Vernieuwing een onmetelijke bloei zal doormaken, maar wel in overeenstemming met de oorspronkelijke voorwaarden. De antroposofische afdelingen mogen niet worden omgevormd tot gemeenten voor religieuze vernieuwing, noch in materieel noch in spiritueel opzicht. Ik moest dit vandaag zeggen omdat ik advies wilde geven voor een cultus waarvan ik ten zeerste hoop dat zij in de huidige tijd zal bloeien.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

UIT HET SAMENLEVEN MET HET JAARVERLOOP ONTSTAAT DE KOSMISCHE CULTUS

Voorwoord van de vertaler en uitgever De hier aangeboden drie niet eerder vertaalde voordrachten van Rudolf Steiner, gehouden  in Dornach op...